In dit artikel behandelen wij de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de voorzieningenrechter) van 29 mei 2017. Het betreft een uitspraak op een voorlopige voorziening van een horecaondernemer uit Eindhoven (hierna: verzoeker). Verzoeker heeft een voorlopige voorziening ingediend omdat hij het sluitingsbevel van de burgemeester van Eindhoven (hierna: de burgemeester), om zijn zaak voor twee maanden te sluiten, door de voorzieningenrechter wil laten schorsen.
Stand van zaken
Bij besluit van 21 april 2017 heeft de burgemeester voor de duur van twee maanden de sluiting bevolen van een café in Eindhoven. Verzoeker heeft tegen het sluitingsbevel bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek tot voorlopige voorziening strekt ertoe dat het sluitingsbevel wordt geschorst, tot het moment dat in rechte onherroepelijk vaststaat dat het bestreden besluit rechtsgeldig is genomen.
Uitspraak voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter wijst op 29 mei 2017 het verzoek van verzoeker, om een voorlopige voorziening te treffen, af. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester zich op grond van de inhoud van de rapportages van de politie en de toezichthouders van het Bestuurlijk Interventie Team Eindhoven en de Kansspelautoriteit op het standpunt kon stellen dat sprake is van een opeenstapeling van incidenten met een ernstige aantasting van de openbare orde of leefomgeving. De voorzieningenrechter stelt in zijn uitspraak voorop dat hij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de rapportages, die ten grondslag liggen aan het sluitingsbevel. Ingevolge vaste jurisprudentie mag de burgemeester, alsmede de voorzieningenrechter in beginsel van de juistheid van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal uitgaan (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2013). Volgens de uitspraak is dit anders als de wederpartij tegenbewijs levert dat een afwijking van dit uitgangspunt noodzakelijk is.
De voorzieningenrechter is van mening dat op grond van het beleid neergelegd in het Horecastappenplan 2016 de burgemeester bij cumulatie van overtredingen met een zodanige negatieve invloed op de omgeving dat de openbare orde en/of fysieke leefomgeving in ernstige mate wordt aangetast, direct tot een bestuurlijke maatregel mag overgegaan. In dat geval kan de burgemeester volgens het beleid het café voor maximaal 12 maanden sluiten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beroepsgrond van verzoeker, dat de burgemeester eerst een waarschuwing had moeten geven, faalt.
Tot slot geeft de voorzieningenrechter aan dat hij het standpunt van de burgemeester deelt dat, gelet op de in deze zaak vastgestelde feiten (rapportages), de openbare orde zeer ernstig is verstoord en het woon- en leefklimaat zeer ernstig is aangetast. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de voor verzoeker nadelige financiële gevolgen van de sluiting, van minder belang kan achten dan de belangen die zijn gemoeid met de handhaving van de wettelijke voorschriften, van bescherming van de openbare orde en veiligheid en van voorkoming van nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat. Daarbij merkt de voorzieningenrechter ook op dat de burgemeester in zijn sluitingsbevel koos voor een sluitingsduur van beperkte omvang (twee maanden).
Conclusie
Deze uitspraak leert dat de burgemeester en de rechter ten aanzien van (het opleggen van) een bestuurlijke maatregel, zoals een sluitingsbevel, uit mogen gaan van de juistheid van een van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. Daarnaast leert deze uitspraak dat de burgemeester de belangen die zijn gemoeid met de handhaving van de wettelijke voorschriften, van bescherming van de openbare orde en veiligheid en van voorkoming van nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat, zwaarder mag laten wegen dan nadelige financiële gevolgen die een sluiting van twee maanden (mogelijk) tot gevolg heeft.